Heeft iemand tbs opgelegd gekregen, dan komt deze persoon na zijn detentie binnen bij een van de tbs-klinieken in Nederland. Bij FPC Dr. S. van Mesdag heet de eerste periode die een patiënt hier verblijft, de instroom. Wat betekent die instroom voor een tbs-patiënt? En hoe ervaren medewerkers van een instroomunit deze eerste fase in de behandeling van een tbs-patiënt? Aan het woord komen sociotherapeut Madelief en stagiaire Linne van een instroomunit.
Waarom werken jullie bij de instroom?
“Het bijzondere van de instroom is, dat er maar 1 nieuwe patiënt hoeft binnen te komen of de groepsdynamiek kan totaal veranderen. De verschillende problematieken van patiënten, hoe ze van invloed zijn op de dynamiek en hoe patiënten op elkaar reageren, dat je snel moet schakelen soms, dat je moet bepalen wat iemand nodig heeft. Dat zijn allemaal dingen die mij interesseren en daarom vonden ze mij bij het sollicitatiegesprek geschikt om bij de instroom te gaan werken,” zegt Madelief, die nu anderhalf jaar bij Van Mesdag werkt. Linne volgt de opleiding Social Work en loopt sinds september 2022 stage bij een instroomunit.
Hoe bereidt het team zich voor op de komst van een nieuwe patiënt?
Madelief: “Een nieuwe patiënt heeft in de PI al een intakegesprek gehad met onze behandelcoördinator (BC), die uitleg geeft over wat de patiënt kan verwachten van tbs en van zijn eerste periode bij Van Mesdag. De BC maakt al een eerste beeld van de patiënt en geeft dat aan de unit door. Het team bepaalt wie het meest geschikt is om mentor te worden van de nieuwe patiënt.” Linne: “En we maken praktische zaken in orde, zoals de kamer, een bankpasje, etc.”
Hoe verlopen grofweg de eerste dagen voor een patiënt?
Madelief: “Iemand van ons haalt de nieuwe patiënt op uit de ontvangstruimte, nadat hij gecontroleerd is. De mensen van de beveiliging lopen mee tot de ingang van onze unit. Dan leiden wij de patiënt rond, laten hem zijn kamer zien, geven hem een kopje koffie en laten hem kennismaken met de andere patiënten. Het is vaak al heel boeiend om te zien wat die kennismaking met hem doet. Kent hij al mensen? Hoe presenteert hij zichzelf? Zegt hij zelf iets of juist niet. We geven uitleg en maken basisafspraken met hem. De patiënt heeft dan ook meteen het opnamegesprek met de BC en de psychiater. Vaak zit de mentor daar ook bij. De eerste paar weken heeft een patiënt nog niet zo’n druk programma: zo kunnen we hem leren kennen en goed inschatten qua veiligheid. Soms heeft een patiënt dan het gevoel dat hij weer bij nul begint, terwijl hij in de PI al overdag werkte. Hij zit in fase 1 van zijn vrijheden en mag dus niet alleen van de unit. Wij zijn er om hem zich thuis te laten voelen, hem op zijn gemak te stellen als hij spanning voelt, even een spelletje doen of naar de wandelplaats. We proberen zoveel mogelijk duidelijkheid en structuur te bieden.”
Hoe gaat het in de eerste tijd?
De psychiater en BC voeren gesprekken met de patiënt om een diagnose te stellen, zijn niveau te bepalen en te kijken welke behandeling ingezet wordt. Madelief: “We zijn natuurlijk een observatie-unit: we kijken hoe iemand in de groep functioneert, hoe hij reageert op drukte, of hij behandeldruk aankan, of hij zich aan afspraken houdt, of hij bijvoorbeeld op tijd op therapie verschijnt, zich afmeldt als hij niet gaat, etc. Als sociotherapeuten zijn wij zijn eerste aanspreekpunt, wij proberen zo zichtbaar mogelijk te zijn, zodat we zien wat er gebeurt en een patiënt ons vragen kan stellen. Na twee weken maken wij een inschatting of de patiënt mee kan naar sportmomenten. De patiënt gaat naar de mensen van Educatie om te kijken bij welke dagbesteding hij kan werken en of hij een opleiding wil doen.” Zo ontstaat er in die eerste tijd een dagprogramma voor de patiënt met therapie, werk en vrije tijd. Linne: “Het is maar afwachten of een patiënt zich openstelt, meedoet in het programma of juist op zijn bed blijft liggen.”
Hoe verloopt de instroom daarna voor een patiënt?
Madelief: “Voor de meeste patiënten is de fasebespreking een belangrijk moment. De eerste is na zes weken. Ze willen graag door naar fase 2, waarbij ze ‘zelfstandig en doelgericht’ door de kliniek mogen lopen. Wij kijken zorgvuldig welke vrijheden een patiënt aankan. Soms valt iemand terug in een eerdere fase. Elke drie maanden is er een behandelplanbespreking (BHB) om te bepalen hoe een patiënt in zijn behandeling zit, of hij afspraken nakomt, etc.” Linne: “Sommige patiënten weigeren in het begin therapie of weigeren in gesprek te gaan met de psychiater over medicatie. Of ze willen alleen maar sporten en verder niks. Wij doen dan van alles om hen te stimuleren en ook het netwerk (de familie) of andere patiënten slagen er soms in om hen toch in actie te laten komen. Anderen zijn heel gemotiveerd om behandeling te volgen.” Madelief: “Veel is ook afhankelijk van de groepsdynamiek.”
Hoe verloopt het einde van de instroom?
Madelief: “Is er een duidelijke diagnose, is de patiënt goed in te schatten, is het beeld rondom veiligheid helder, weten we wat de aandachtspunten van een patiënt zijn? Dan kan een patiënt doorstromen. Uiteindelijk bepaalt de behandelverantwoordelijke wat een geschikte plek is voor een patiënt bij de doorstroom, afhankelijk van in welk zorgprogramma hij valt. Ook kijkt de mentor wat de patiënt nog nodig heeft voor hij kan doorstromen en wordt er een signaleringsplan opgesteld. Hoe lang een patiënt op de instroom verblijft is heel verschillend. Het hangt er ook vanaf of er plek is op de volgende unit. Soms gaat een patiënt die later is gekomen, eerder naar de doorstroom. Dat is voor andere patiënten soms ingewikkeld.” Linne: “Het hangt natuurlijk voornamelijk van de houding van een patiënt af: focust hij goed op zijn eigen behandeling, maakt hij goede keuzes.”
Waar doen jullie het voor?
Madelief: “Het contact met de patiënt is mooi, dat je ziet dat iemand kleine stappen zet, zich openstelt voor je, dat hij zijn problemen bespreekbaar maakt en zich kwetsbaar opstelt. De ene patiënt gooit alles meteen op tafel, bij de ander moet je ernaar graven.”
Linne: “Dat je een bijdrage kunt leveren aan dit wereldje, waar maar weinig mensen weet van hebben, dat je vooruitgang ziet bij patiënten.”